De monnik, de slufter en de halve maan (National Geographic)

Om ons achterland te beschermen tegen de zee, probeerden we eeuwenlang de kustlijn te fixeren. Daarmee stopte de natuurlijke aangroei van duinen en verdween unieke natuur. Renske Jonkman tekende het verhaal op van fotograaf Loek Buter, die een jaar lang langs de Noordzeekust trok en zag hoe we weer leren vertrouwen

— TEKST RENSKE JONKMAN

Een paar keer in de week fietst monnik Geerard Labeur naar de duinen. Het liefst bij noordwestenwind, wanneer de luchten diepblauw zijn en de zee helder is. Aan het einde van de middag zwemt hij in zee, bij het lage strijklicht waar hij zo van houdt. Hij volgt dit ritueel tot diep in de herfst. Dan zwemt hij tussen de hoosbuien door, het water nog warm van de voorbije zomermaanden.

Labeur is opgegroeid aan de kust van Curaçao en in Zeeland, en na vele omzwervingen kwam hij terecht in de Sint-Adelbertabdij van Egmond-Binnen, in Noord-Holland. De duinen doen hem denken aan de woestijn: dezelfde glooiende heuvels, niets dan zand. Op droge, warme dagen wanneer het zand opwaait en de duinen in beweging zijn, keert Labeur in gedachten terug naar de wortels van zijn kloostertraditie, naar de woestijngebieden van Egypte en Syrië, waar de eerste monniken leefden. In de duinen mediteert hij in stilte. Terwijl het zand over hem heen stuift, zet hij de tijd stil. Hij spreekt over het Griekse woord apatheia, apathie of gelatenheid: je laat iets over je heenkomen om het los te kunnen laten.

Het waren rondtrekkende monniken als Labeur die meer dan duizend jaar geleden in het Nederlands duingebied kwamen wonen. Ze vestigden zich in de ‘Lage Landen bij de zee’ om hun geloof te verkondigen, waarbij ze toevlucht zochten tot de drogere, hooggelegen duinen. Een groot deel van het westen van Nederland bestond toen nog uit moerassig gebied, met kwelders, slikken en meanderende kreken die door het hoogveen stroomden. Tot diep in de Middeleeuwen drong het zeewater met regelmaat het land binnen. Grote zandverstuivingen waren in volle gang. De mens was overgeleverd aan de grillen van de natuur.

Ook Adelbert zocht als missionaris in de achtste eeuw onderkomen in de duinen. Volgens de overlevering was hij een Engelse koningszoon die afstand had gedaan van al zijn rechten en de zee was overgestoken naar de Lage Landen om daar zijn geloof te verkondigen. Hij kwam terecht in Hallem, [RV3] het huidige Egmond, en na zijn dood werd hij tot heilige verklaard. De plek waar hij ligt begraven groeide uit tot de Sint-Adelbertadbij, gelegen op een tactische positie in het landschap, waar de zee altijd een direct gevaar vormde. Tot op de dag van vandaag lieven hier benedictijner monniken.

Fixatie: de duinen vastgelegd

Wie de oude landkaarten van Nederland erbij pakt, ziet dat het kustgebied voortdurend van vorm veranderde. Ooit lag de Noordzee ‘droog’; tijdens de laatste ijstijd, die een kleine twaalfduizend jaar geleden ten einde kwam, kon je zo van Engeland naar Nederland lopen. Toen het ijs smolt en er een zee ontstond, stuwden het woeste water en de wind het zand op, waarbij zich de eerste enorme duinenrijen vormden. Deze bouwden zich richting de zee uit. In enkele duizenden jaren tijd verlegde de kust zich op verschillende plaatsen zo’n tien kilometer zeewaarts.

Hoewel de duinen altijd in beweging zijn geweest, kreeg de zee vanaf ongeveer 950 n.C. geleidelijk meer grip op het Nederlands kustgebied. In deze zogeheten middeleeuwse warme periode steeg de zeespiegel, nam het aantal zware stormvloeden toe en trad meer kustafslag op. Daarom werd begonnen met vastleggen van het duinlandschap. De monniken wierpen terpen op in de achterliggende veengebieden en legden dijken aan. In de buurt van die dijken vormden zich, als neveneffect, weer jonge duinen. Uiteindelijk stoof de verbinding naar zee definitief dicht.

Vanaf de hogergelegen strandwallen trokken monniken en boeren dagelijks met kano’s het moeras in. Ze schepten akkers uit, ontwaterden veengronden en baggerden de sloten uit. Er ontstonden lange, rechte akkers. Veel grond kwam in handen van de geestelijken, een groot deel van de opbrengsten van de boeren ging naar het bisdom. Niet alleen ín de duinen, maar ook in het laaggelegen moerasland en de kuststreek tekende zich langzaam maar zeker de mensenhand af.

En de mens zette het landschap verder naar zijn hand. Om te voorkomen dat duinen zouden verstuiven, werd helmgras aangeplant: een oersterke pioniersoort (een soort die een kaal gebied als eerste koloniseert) met meterslange wortelstokken die het zand vastleggen. Uit documenten blijkt dat helmgras in de zeventiende eeuw gemeengoed was geworden in het kustbeheer. Zo vermeldt de Nederlandse vertaling van het Cruydt-Boeckvan Rembert Doedoens (1608) ‘Men pleegt dit gewas met groote naersticheydt ende opzicht in Hollant en Zeelant te planten op plaetsen die lichteleijk van de Zeebaren beschadicht worden.’

Nadat zich in de zeventiende en achttiende eeuw door houthak en begrazing steeds meer stuifduinen hadden gevormd, volstond helmgras niet meer om de duinen op hun plek te houden en het zand ‘in te vangen’. Vanwege de voortdurende dreiging die de zee vormde voor de bevolking in het westen van Nederland werden in de negentiende eeuw in de kustgebieden op grote schaal naaldbomen aangeplant afkomstig uit alle delen van Europa, maar ook douglassparren uit Noord-Amerika.

Onder aanvoering van het pas opgerichte Staatsbosbeheer werd zo de eerste rij duinen langs de kust, de zeereep, vastgelegd, die moest dienen als buffer tijdens stormvloeden. De ooit vrijelijk ‘wandelende’ duinen werden vastgelegd, naar het leek voorgoed.

Vrij spel: de duinen losgelaten

De duinen langs de kust vormen samen het langgerektste natuurgebied van Nederland. Hoewel het met een totale oppervlakte van zo’n 430 vierkante kilometer slechts één procent van het land beslaat, herbergt het duingebied ruim de helft van alle in Nederland voorkomende planten- en vogelsoorten.

Met het vastleggen van de duinen kwam in de afgelopen eeuwen de ‘natuurlijke verstuiving’ eveneens tot stilstand. Dit had nadelige gevolgen voor de biodiversiteit, maar paradoxaal genoeg óók voor de waterveiligheid.

De biodiversiteit is gediend bij de aanvoer van zand. Doordat het zand de vegetatie als het ware begraaft, worden typische pioniersoorten in stand gehouden. Deze dreigen nu te verdwijnen. De situatie wordt nog verergerd door de neerslag van stikstof, dat ervoor zorgt dat de jonge duinen snel dichtgroeien met grassen, die zeldzame soorten als orchideeën, parnassia en rond wintergroen verdringen. De kleinere planten kunnen simpelweg de competitie niet meer aan.

Hoewel de duinen als zeewering zouden moeten fungeren, lijkt ook dat steeds minder het geval. In natuurlijke omstandigheden ontstaan nieuwe duinen doordat de wind tegen de zeereep blaast – het zand wordt door de vegetatie ingevangen. Dit zorgt ervoor dat de duinen kunnen meegroeien met de zeespiegel. Maar door de duinen te fixeren is in de achterliggende duinen mettertijd een zandtekort ontstaan, waardoor deze niet langer kunnen meegroeien met de zeespiegel. Terwijl nieuwe duinvorming noodzakelijk is om het kustgebied blijvend te beschermen.

Vanaf eind jaren negentig heeft er daarom een omslag plaatsgevonden in ons denken over ons kustbeheer: dat is niet langer statisch, maar dynamisch. Om het proces van duinvorming te stimuleren, moeten de duinen weer gaan wandelen, menen wetenschappers: door natuurlijke processen de vrije loop te laten, wordt de aangroei van de duinen bevorderd, en daarmee de biodiversiteit.


‘Zand bevat kalk, waar sommige vegetatie van profiteert,’ zegt Marinka van Puijenbroek van de Wageningen University & Research, een ecoloog gespecialiseerd in kwelder- en duinonderzoek. Via de wind wordt zand verspreid, waardoor landinwaarts vlak achter de zeereep zogenaamde grijze duinen ontstaan, legt ze uit. ‘In die duinvalleien vind je een soortenrijke begroeiing met kruiden en mossen en zeldzame dieren, zoals zandhagedis, tapuit, blauwvleugelsprinkhaan en mierenleeuw.’

Niet alleen de biodiversiteit neemt toe: het loslaten van de duinen – het apatheia van Labeur – helpt om het laaggelegen Nederland beter te beschermen, bevestigt ook Van Puijenbroek. ‘Dat doen we door een open vegetatie te creëren, zodat het zand vanaf de zeekant het land kan inwaaien.’

Op meerdere plekken langs de kuststrook zijn openingen gemaakt in de duinwering om de aangroei van stuifduinen landinwaarts te bevorderen – zoals bij de ‘Noordwest Natuurkern’ in de Kennemerduinen (Noord-Holland) of bij de Springertduinen op Goeree-Overflakkee (Zuid-Holland). ‘Bij hevige storm stroomt de zee vrij het land binnen,’ aldus Van Puijenbroek. ’Het sediment zet zich af en de duinen groeien mee met de zeespiegel. Je wilt niet dat je volledige kustbeveiliging bij die ene voorste duinenrij ligt.’

Slufters, kerven en stuifduinen: ooit waren we ze liever kwijt dan rijk, maar nu worden ze weer onderdeel van ons kustlandschap. ‘Natuurlijk wil je niet dat alles een grote stuifbak van zand wordt,’ zegt Van Puijenbroek. ‘Soms wil je wel een beetje beweging en op andere plekken niet. Zo ontstaat een mozaïek van verschillende landschappen.’ De ecoloog benadrukt hoe bijzonder de duinflora langs de Nederlandse kust in West-Europa is. ‘Het is echt dynamische natuur.’


Speling van de wind

Tussen de hoge duintoppen van Egmond en Schoorl stuift sinds tien jaar weer het zand. ‘We hebben hier een soort Sahara gecreëerd,’ zegt Samuelle van Deutekom. De boswachter van Staatsbosbeheer staat boven op een van de in totaal vijftien metershoge stuifduinen van het Buizerdvlak. Het gebied heeft inderdaad wel wat weg van een desolate woestijn: de uitgestrekte zandvlakte is inmiddels zo hoog opgestoven dat de toppen van de bomen nauwelijks nog zichtbaar zijn – slecht een paar takken steken boven de oppervlakte uit. Zandbijen vliegen af en aan, verdwijnen in kleine zandgaten waar ze hun eitjes leggen.

Dit is een van de eerste gebieden in Nederland waar de duinen zijn losgelaten. Op verschillende plekken langs de Nederlandse kust zijn naaldbomen gekapt om de wind vrij spel te bieden. Of de hele bovenlaag van de grond wordt afgeplagd, zoals in Schoorl. ‘In 2010 is in dit gebied de grasweide weggehaald, zodat het systeem gaat verstuiven,’ zegt Van Deutekom. ‘Vervolgens krijg je een natuurlijk natte duinvallei.’


De bioloog wijst op de duinvallei in de verte, waar het water zo hoog staat dat het een klein meer vormt. Langzaam begon het zand op te waaien, zeker toen de wortels van de heide nog eens werden afgeplagd. Nog twee keer kreeg de natuur een zetje. ‘Toen begon het zand echt te lopen.’

Van Deutekom had nooit verwacht dat het zo hard en snel zou gaan. ‘Dat hele idee van de natuur loslaten, hoe dat precies werkt, is ook gewoon een leerproces.’

Ze noemt als voorbeeld zandsuppletie. Zand dat vóór de kustlijn wordt opgespoten dempt de kracht van de golven. Vervolgens neemt de wind het zand mee zodat nieuwe ‘embryoduinen’ langs de kustlijn ontstaan. In de loop van de tijd groeien deze uit tot volwassen duinen, met stuivende duintoppen.

Van Deutekom beschouwt het dynamische kustbeheer als een succesverhaal. Door het ‘wandelen’ neemt de biodiversiteit immers weer toe: het kalkrijke zand waait verder de duinen in, zet mineralen af en zeldzame planten- en dierensoorten vinden hun plek, zoals harkwesp, rugstreeppad, duinviooltje en heivlinder.

Maar er zijn ook zorgen. Door de verstuivingen verdwijnt het fietspad bij Schoorl aan Zee langzaam onder het zand. Het pad, onderdeel van een Europese fietsroute, wordt nu al een paar jaar geveegd, maar dat is op lange termijn een onhoudbare situatie. ‘We zijn aan het kijken of het we het pad kunnen verleggen,’ zegt de boswachter. In dit 16,2 hectare grote gebied, dat wordt beheerd door het Noord-Hollands waterleidingbedrijf PWN, zijn ongeveer dertienduizend dennen gekapt om meer open ruimte te creëren: de wind moet ook hier zijn werk doen. Het heeft geleid tot conflicten met omringende bewoners en recreanten, die gehecht zijn aan de naaldbossen.

Ook door nieuwe openingen in de duinenrij te maken keert de dynamiek terug. Zoals iets verder naar het noorden in de in Schoorlse Duinen. In 1997 werd hier een inham gemaakt, De Kerf. Via deze opening mag de zee sindsdien vrijuit het achterland instromen, wat vooral bij storm en springvloed geregeld is gebeurd. Het water heeft sediment afgezet en de duinen zijn in omvang gegroeid; sommige zijn zelfs hoger dan de duinen die ‘vastliggen’ door dennen en helmgras.

‘Het loslaten van de duinen is veiliger voor de kustbescherming,’ meent Van Deutekom. ‘Ook al zegt het gevoel van niet, de feiten laten het zien. Er komt meer zand in het gehele duingebied.’

Een nieuw ecosysteem

Inmiddels is de opening naar zee alweer voor een groot deel dicht gestoven. Het gebied vormt een zeldzame biotoop waar de mineralen naar binnen waaien en de bomen duidelijker groener kleuren dan in de rest van het duingebied, vertelt de bioloog. Ook zeldzame plantensoorten als rendiermos en moeraswespenorchis vind je hier. ‘Er is hier een ander ecosysteem ontstaan met een grote biodiversiteit,’ zegt ze. ‘Dat vind je bijna nergens anders ter wereld. We moeten het beschermen en uitbreiden.’

In plaats van het angstvallig beheersen van de duingebieden, wordt steeds duidelijker dat de veiligheid net zo goed ligt in het loslaten – in het volgen van de natuurlijke processen. Wonderlijk genoeg zou dit loslaten ons de komende eeuwen weleens de beste bescherming kunnen bieden.

Dit brengt ons terug bij de monniken en de apatheia. De toekomst van Nederland ligt in het eeuwige samenspel tussen de mens en de zee, en het is de wind die de koers bepaalt. 


Renske Jonkman (1982) is neerlandicus en schrijft romans, essays en columns. Ze schreef onder meer de roman Dit verdronken land, over de relatie tussen de mens en het polderlandschap en het boek Uitwaaien, lofzang van ons vlakke land over hoe de Nederlander zich staande houdt in het landschap.