Autarkie als ambacht (National Geographic)

ROND DE VUURTOREN VAN WORKUM BOUWDEN REID EN CORNELIE HUN BIOTOOP: EEN WERELD WAARIN ALLES DRAAIT OM ZELFVOORZIENING. FOTOGRAAF LOEK BUTER VOLGDE HET EIGENZINNIGE STEL TWEE JAAR LANG.

— TEKST RENSKE JONKMAN

Eind jaren zestig meerde Reid de Jong met zijn bootje aan in Workum, een stadje aan het IJsselmeer in Zuidwest-Friesland. Hij vond er een nieuw thuis voor zijn gezin: de vuurtoren op de Hylper­ dyk. Het rietland onder aan de dijk was woest en onontgonnen, zilt van het zeewater dat eeuwenlang tegen de kust had geslagen.

Toen Reid met zijn eerste vrouw en vier kinderen in 1967 zijn intrek nam in het wachtershuisje, had hij een hoofd vol dromen. Met een zeis maakte hij het omliggende land vrij van riet. Hij plantte bomen voor luwte, groef greppels voor afwatering en legde een moestuin aan. Het verwaarloosde huis herstelde hij in oude luister. In de loop der jaren schiep hij zo zijn eigen hof van Eden. Hij haalde geiten voor de melk en schapen voor de wol. Hij ving zijn vis uit het IJsselmeer. Groenten kwamen uit de eigen moestuin. Na schooltijd hielpen de kinderen met het hooien en het uitmesten van de stallen.

In november overleed Reid, de laatste vuurtorenwachter van Workum. Met zijn volle baard, pijp en zelfgesponnen wollen truien was hij uitge­groeid tot een van de markantste figuren van Friesland. Koppig en eigen­zinnig bekeek hij de wereld op zijn manier, dwars tegen alle stromingen in. Als antwoord op onze consumptieve levensstijl die de aarde uitput, realiseerde hij een nagenoeg autarkisch bestaan in de vuurtorenwoning, met een grote voorliefde voor de Friese wateren en landschap.

54 jaar later wonen vrijwel al zijn kinderen in de stad. Reids tweede vrouw en weduwe, Cornelie Anne Ploeg (68), met wie hij samen was sinds de jaren negentig, zet nu zijn missie voort in de vuurtorenwoning.

ENERGIEK LOOPT CORNELIE op haar klompen de dijk af, naar de moestuin en de fruitboomgaard die jaarlijks zo veel appels ople­vert dat ze er ‘tot diep in de winter’ van kan eten. Water komt uit een eigen bron en elektriciteit wekt ze op met een windmolentje en enkele zonnepanelen, nét genoeg om een paar lampen van te laten branden. ’s Winters stookt ze het huis warm met een houtkachel.

Op de dag dat Cornelie werd geboren, wist de arts toen hij de blakend roze baby in zijn handen omhooghield: ‘Dit wordt een buitenkindje.’ Als kind hielp ze haar buurman met imkeren, later kocht ze haar eerste schapen en geiten. Het waren die schapen die haar naar ‘It Toarntsje’ brachten, zoals de vuurtoren in Friesland bekendstaat. ‘Ik woonde in Zeist,’ vertelt Cornelie, ‘maar ik zocht nog een stuk grond waar mijn schapen konden lopen.’ Uiteindelijk kwam ze via haar toenmalige vriend uit bij het land van Reid. Acht jaar lang zou ze elke zomer met haar schapen op een skûtsje langskomen – totdat ze er niet meer wegging.

Een harde zuidwestenwind geselt geregeld het water, de wilgen en het zompige rietland rond It Toarntsje. Cornelie kan er nog altijd maar moeilijk aan wennen, zegt ze. Vroeger moet het nog erger zijn geweest: toen sloeg hier de Zuiderzee tegen de oevers. In de zeventiende eeuw, toen de vuurtoren werd gebouwd, werden takken en riet op de vuurkorf gegooid zodra een schip de kust naderde, zodat een groot vuur ontstond dat kilometers ver op zee zichtbaar was.

Reid stak de vuurkorf nog eens per jaar aan, in de Strontweek, waarin onder meer met zeilschepen tussen Warmond en Workum wordt geracet. Hij was sinds 1974 betrokken bij de organisatie, gedreven door zijn liefde voor de historische vaart en de Friese wateren. Zeilen, vond hij, was een vak dat je voor de vergetelheid moest zien te behoeden. Varen zonder motor was prima mogelijk, propageerde hij, koppig en overtuigd van zijn ideaal: een leefwereld zonder verspilling van energie en grondstoffen.

Op het erf, bij een ondiepe waterloop, blijft Cornelie staan bij een zwartgeteerde praam op een helling. De boot diende ooit tegelijk als arbeidershuisje. ‘In Giethoorn, waar Reid is opgegroeid, werd alles over water vervoerd,’ vertelt ze. ‘Op het land kon je amper lopen.’ Woonboten als deze werden gebruikt door arbeiders die bij een boer werkten. ‘Zodra hun jaarcontract afliep, maakten ze het schip los en meerden ze aan bij een boer een paar kilometer verderop om daar te gaan werken.’

Reid had zichzelf opgeleid tot architect en deed niets liever dan bouw­ tekeningen maken. Hij had de praam jaren geleden gekocht om te laten zien hoe je erop kunt wonen. Reid ontwierp de nieuwe opbouw, Cornelie timmerde alles zelf in elkaar. ‘Dan kwam hij steeds weer aankuieren met een nieuwe opdracht voor me, en daarbij maakte hij nog weleens een bouwkundig grapje.’ Ze opent een luikje van een ‘loze’ ruimte, waarach­ter een vogelhuisje verscholen zit. ‘Hij gaf al die latjes een eigen profiel, alles is met de hand geschaafd.’ Liefdevol strijkt ze over het hout. ‘Alles loopt een beetje scheef, en dat maakt het nou net zo mooi.’

Rondom It Toarntsje staan meer erfstukken: schuurtjes, kippenhok­ ken en stallen, sommige zelfs verbouwd tot zomerwoning met bedstee. Allemaal zijn ze eigenhandig getimmerd door Cornelie, naar ontwerp van Reid. Een houthok, een werkplaats, de potstal voor de zeven geiten.

We lopen naar de werkschuur, waar boven de deur een schedel van een bokje hangt. We snuiven de roestige geur op van gereedschap: vijlen, hamers, potjes met spijkers. Op de grond staan potkachels, petroleum­ stelletjes en olielampen waaraan Reid een tweede leven gaf. ‘Op zomer­avonden met vrienden hingen we de lampen aan ijzeren smeedhaken,’ vertelt Cornelie. ‘We maakten eten en muziek, en vertelden verhalen.’

Volgens Cornelie kan elk voorwerp een nieuwe bestemming krijgen. ‘Ik maak graag de cirkels rond.’ Zo snijdt ze het riet dat wordt gebruikt op de bodem van de potstal. De mest laat ze verteren, waarna deze uiteindelijk in de moestuin belandt. De wol van de schapen gebruikt ze om sokken en truien van te breien. Net als voor Reid gaat het er voor Cornelie om dat je je eigen voedsel hebt en je jezelf kunt bedruipen. Als imker maakt ze al 26 jaar honing met haar eigen bijenvolk. Zelfs met een kleine tuin kun je al je eigen groenten verbouwen, benadrukt ze. Wat ze niet zelf kan maken, ruilt ze of koopt ze van vrienden. Een paar kilometer verderop haalt ze kaas bij de boer – de koeien kan ze vanuit haar raam zien lopen. Meel komt van de molenaar, olijfolie, boter en melk van de biologische winkel. Volgens haar zijn het zulke winkeltjes die je moet stimuleren. ‘Mensen zeggen vaak dat biologisch zo duur is,’ zegt ze. ‘Maar ze beseffen niet hoeveel werk het is. En anders eet je toch gewoon wat minder?’

In alles zie je de overtuiging terug om verspilling tegen te gaan en het ambachtelijke te behouden. Ook in de vuurtorenwoning. Aan het plafond hangt een grote verzameling oude scheepsblokken die Reid zelf heeft gesmeed, begaan als hij was met oude technieken en restauratie. Hij etaleerde daarbij een fijn gevoel voor schoonheid, aldus Cornelie. Ze wijst naar wat ze liefkozend de ‘Reidrandjes’ noemt: de afwerking van de houten vloer en de hoeken in het plafond. ‘Ik ben verdergegaan waar mijn opa is gestopt, zei Reid vaak.’

Reids ene opa was schoenmaker, de andere smid; van beiden leerde hij het vak. In Giethoorn, vertelt Cornelie, had iedereen zijn eigen ambacht, en keek Reid als leergierig jongetje mee over de schouders van anderen. ‘Hij leerde door te zíen.’ De ene buurman was klokkenmaker, de andere smid, en weer een andere kunstschilder. Van die laatste mocht Reid de uitgeknepen tubes mee naar huis nemen.

‘De mensen deden vroeger álles zelf,’ zegt Cornelie. ‘Maar voor wie niet al jong met hamer en beitel leert werken, is het later moeilijk. Niet alles kun je leren uit een boek. Zo verdwijnt het ene ambacht na het andere.’

Reid, die thuis de oudste van zes kinderen was, wilde niets liever dan bezig zijn, en vooral léren. Tot op zijn laatste dag, ook al kon hij door een oogaandoening niet meer lezen. Op sommige dagen was hij somber omdat hij zag dat het niet goed ging met de wereld, met de natuur en het milieu. Hij voelde zich eenzaam omdat de mensen hem niet begrepen.

De laatste vijf jaar kon Reid niet meer in zijn eigen land achter de dijk komen. Dan rustte hij uit op de bank naast het hoge raam met de roedes, met zijn poes Katja als trouwe metgezel naast hem, uitkijkend over het laagland met de wilgen en de gouden rietkragen. Hier had hij als jonge vent met een zeis en een kop vol dromen zijn eigen idylle toch maar mooi had waargemaakt.

Zolang haar gezondheid het toelaat, wil Cornelie in de vuurtoren blijven wonen. Ze doet niets liever dan zorgen voor haar dieren en het land achter de dijk. ‘Ik vind het heerlijk om bezig te zijn, er is hier elke dag wel wat te doen.’ Tegelijk wil ze haar zelfvoorzienende manier van leven blijven uitdragen naar gasten die ze ontvangt. ‘Je kunt hier wel als een kluizenaar gaan wonen, maar daar schiet niemand wat mee op.’

Dit artikel is gepubliceerd in National Geographic.