Korona

In de late namiddag plant ik de Korona-aardbeienstekken, de enige soort die nog online beschikbaar was. Ondanks zijn onzalige naam is hij weinig vatbaar voor ziektes, zo staat in de bijsluiter. En ook: ‘De kegelvormige vruchten van Korona zijn redelijk groot, donkerrood en heerlijk zoet.’ Misschien haal ik het noodlot in huis, maar toch hoop ik dat ze zoet smaken.
Met mijn vierjarige dochter zit ik op mijn knieën voor het aardbeienbed, in het lage zonlicht, aan het einde van elke rij aardbeienplanten plaatsen we paaltjes als herkenningstekens, om het pootgoed vervolgens toe te dekken met stro zodat de vruchten schoon en onkruidvrij blijven.
Een paar weken terug heb ik het hele aardbeienbed verplaatst. De helft van de planten was verzopen na een eindeloze natte winter en ook van een schamele poging om van de uitlopers zélf nieuwe stekken te maken, was maar één armetierig plantje opgekomen. Alles verhuizen dus maar.
Aan het einde van het nieuwe aardbeienbed liggen houten planken, waar mijn dochtertje wiebelend overheen kruipt om me de volgende stek aan te geven met haar modderige handje. Na twee weken thuisonderwijs heeft ze wel iets weg van een zigeunerkind: rondlopend in haar oude paardrijbroek, op modderige laarzen, stro in haar haren en met vegen aarde op haar gezicht.
Verderop in het weiland rijdt een trekker voorbij die zijn mest uitrijdt. Alles gaat hier min of meer gewoon door: het land wordt geploegd, de Japanse haver gemaaid, wij planten onze aardbeienstekken in rijen, en zo op het eerste oog doet ons hier niks herinneren aan een mysterieus virus dat tussen de mensen rondwaart. Deze tweedeling tussen stad en platteland doet nog het meest denken aan Huxleys ‘Brave New World’: de totalitaire wereldstaat in de steden tegenover de ‘wilden’ in het reservaat. Hier geen spatschermen, anderhalve meter afstand, strepen op de grond. En nog altijd geen alziend oog van een drone.
De volgende dag laat ik onze baby rondkruipen bij het nieuwe aardbeienbed. Ik inspecteer de Korona-stekken, verlies haar even uit het oog, en zodra ik opkijk heeft ze het karkas van een muis in haar hand, dat ze glimmend van trots aan me laat zien.
Ik zei het al, misschien haal ik het noodlot in huis, maar toch hoop ik dat ze zoet smaken.

Renske Jonkman schrijft over haar leven op het platteland, tussen
boeren en natuurbeschermers.

Dit artikel is gepubliceerd in Trouw